Nieuwsberichten

Nieuws uit Brussel 19.04.2018

Eerlijke prijsvorming voor land- en tuinbouwproducten

De Pano-reportage op één over eerlijke prijsvorming voor land- en tuinbouwproducten stelde vragen over de effectiviteit van producentenorganisaties, in casu de veilingen, voor hun leden, de boeren. De reportage toonde aan dat bepaalde coöperaties heel weinig manoeuvreerruimte laten voor de landbouwers die lid zijn. Het leek me belangrijk om te weten of deze geruchten kloppen. Daarom ondervroeg ik bevoegd minister Joke Schauvliege. Die beperkte zich vooral tot een theoretisch antwoord, waarmee ze de negatieve ervaringen die boeren ons signaleren nogal verbloemde.

De minister schetste perfect hoe het er in theorie zou moeten aan toegaan. Getuigenissen van boeren tonen echter aan dat dat niet steeds het geval is. De minister vond dan maar dat we man en paard moesten noemen als we weet hadden van oneigenlijke praktijken, maar net daar ligt het kalf gebonden: de betrokken boeren durven niet te spreken uit angst voor represailles. Dit is de wereld op zijn kop: de veiling is er voor de boeren en hoort ook van de boeren te zijn.

beeld produktenIk geloof dat een producentenorganisatie kan bijdragen tot een versteviging van de onderhandelingspositie van producenten op een vrijgemaakte markt. Dat is nodig om een leefbaar inkomen te genereren uit landbouwactiviteiten. Maar de essentie is dat een productenorganisatie er voor de volle honderd procent moet zijn voor de landbouwers. Als er aanwijzingen op onregelmatigheden zijn, is het aan de federale minister van Economie om daar onderzoek naar te doen. Ik vroeg minister Schauvliege dan ook om aan te kloppen bij haar federale collega Peeters.

Ik drong dan ook aan bij de minister om een cruciale rol te spelen binnen het nieuwe GLB 2020 en bij Europa aan te dringen om te waken over een eerlijke prijsvorming op een eerlijke liberale markt. In dat verband verwees ik naar de aanbevelingen van de commissie Veerman, die aanraadden om de installatie van een Europese scheidsrechter te overwegen.

Daarnaast moeten we ook oog hebben voor de realiteit ‘op het veld’: onze land- en tuinbouw staat voor een grote schaalverandering én een zoektocht naar aangepaste businessmodellen die moeten garanderen dat onze landbouwbedrijven leefbaar blijven. Dat vergt flexibiliteit, niet in het minst naar de afzet van landbouwproducten. Daarom ben ik blij met het initiatief van Europees Landbouwcommissaris Hogan die voorziet dat boeren een kwart van hun producten via business to consumer-activiteiten – via hoeveverkoop zeg maar – moeten kunnen afzetten. Die flexibiliteit moeten veilingen hun leden bieden. Daarnaast moeten we in Vlaanderen met een kritisch oog durven kijken naar de huidige grendels en sanctiemechanismen die boeren verhinderen om ofwel toe te treden tot een producentenorganisatie of om er afscheid van te nemen. Het is niet logisch dat er bij een dalend aantal producenten nog steeds veertig leden nodig zijn om een producentenorganisatie op te richten die recht heeft op Europese subsidies terwijl de Europese richtlijn de lat op slechts vijf leden legt. Het is evenmin logisch dat boeren die uit de veiling willen treden te dure afkoopsommen moeten betalen, die overigens door de raad van bestuur zelf worden vastgelegd.

Kortom, als we van onze boeren verwachten dat ze hun bedrijven en hun werking moderniseren, zal die oefening ook voor de producentenorganisaties moeten worden gemaakt. Het kind met het badwater weggooien wil niemand, maar het water verversen kan absoluut geen kwaad.

Mijn vraagstelling en de reactie van de minister vind je hier terug: