Nieuwsberichten

Nieuws uit Brussel 10.12.2015

Amerikaanse landbouw onder de loep

Tijdens mijn bezoek aan ‘The land of the free’ in oktober van dit jaar – waar mijn werk met me meereisde – stelde ik vast dat de landbouw in Europa en in de Verenigde Staten op verschillende punten wezenlijk van elkaar verschillen, en op andere ook weer niet. Ik ontmoette er landbouwers, mensen uit de voedingsketen en had er een meeting met het kabinet van de voorzitter van de Amerikaanse landbouwcommissie. Centraal stonden gesprekken over onder meer GGO’s, het vrijhandelsakkoord en de Farm Bill, waaruit ik veel inspiratie oppikte voor mijn werk in de Vlaamse commissie Landbouw.

Wetenschap > emotie

Ik heb nooit onder stoelen of banken gestoken dat ik opportuniteiten zie in de introductie van GGO’s op de Europese markt. Vanzelfsprekend moeten GGO’s een strenge, maar niet vooringenomen wetenschappelijke toets doorstaan om risico’s tot een absoluut minimum te herleiden. In de Verenigde Staten kijken ze heel raar op van het zeer emotionele debat dat gevoerd wordt in Europa alsook van het uitblijven van een akkoord tussen alle Europese lidstaten.

IMG_6695De familie Smith, landbouwers uit Washington D.C., heeft in het verleden niet-GGO-gewassen geteeld en werkt nu hoofdzakelijk met GGO-zaden. Zij zagen de wetenschappelijke argumenten ‘minder sproeien’ en ‘minder mislukte oogsten’ bevestigd in hun dagelijks werk en zweren bij het gebruik ervan. Dat de zaden tijdelijk (!) wat duurder uitvallen nemen ze er graag bij; de (Europese) emotionele argumenten weerleggen ze dan weer met wetenschappelijk bewezen feiten.

Ook ik stoor me aan het discours dat gehanteerd wordt in Europa: tegenstanders halen emotionele en soms zelfs intellectueel oneerlijke argumenten aan om de wetenschappelijk bewezen meerwaarde van GGO’s te counteren. Vaak is zo’n discours ingegeven door een afkeer van de betrokken multinationals, zoals Monsanto. Het resultaat is dat er op Europees niveau en zelfs binnen België geen eensgezindheid bestaat. Terwijl Vlaanderen het debat wil aangaan, liggen Wallonië en Brussel fundamenteel dwars.

Naar schatting 75 à 80 procent van de voedingswaren die in de Verenigde Staten in de rekken liggen, bevatten op de één of andere manier GGO’s. Toch kiest elke consument voor zichzelf of hij/zij producten op basis van GGO’s consumeert; er is dan ook sprake van een verregaande, doch geen absolute, vermeldingsplicht op verpakkingen van producten die GGO’s bevatten. Hier ligt volgens mij dan ook de gulden middenweg: als een product op wetenschappelijke wijze als veilig en (even) voedzaam beschouwd wordt, dan is het aan het individu om te oordelen over consumptie of niet. Al is het voor mij een absolute voorwaarde dat er steeds vermeld staat op een product of er GGO’s inzitten.

Op naar een vrijhandelszone

Jammer genoeg geven niet alleen de GGO’s aanleiding voor discussies; ook het vrijhandelsakkoord (TTIP), dat nu nog in de onderhandelingsfase zit, zorgt voor verhitte discussies. Vooral in Europa zijn er kritische stemmen, maar ook in de Verenigde Staten staat niet iedereen te springen voor een vrijhandelszone tussen de VS en de EU. Er zijn heel wat argumenten die pleiten voor, maar evenzeer argumenten die pleiten tegen een vrijhandelsakkoord tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie.

Dat de onderhandelingen meer dan 2,5 jaar zullen geduurd hebben zegt ook veel, maar is tevens bemoedigend voor wat het finale akkoord zal zijn: niets overhaast en het werk van veel wikken en wegen. Wat de uitkomst ook moge zijn, het zal de productiestandaarden en de kwaliteitsnormen (voor voedsel) over de hele wereld beïnvloeden. Dat alleen al is een zeer belangrijk neveneffect. Ik ben de mening toegedaan dat we niet te lang mogen talmen. De Verenigde Staten hebben intussen al vrijhandelsakkoorden afgesloten met 20 verschillende landen, wereldwijd. Het gaat daarbij niet enkel om kleinere, opkomende economieën, maar ook om grote economieën zoals Australië, Canada.

It’s like a Swiss army knife

Net als in Europa is ook de context van Amerikaanse landbouw evoluerende. “It’s like a Swiss army knife,” waren de woorden van president Obama bij de voorstelling van de Farm Bill (de Amerikaanse tegenhanger van ons GLB) in 2014. En er valt iets over te zeggen. Volgens Obama is de Farm Bill zodanig veelzijdig en grootschalig dat het kan gezien worden als een soort masterplan voor de Amerikaanse landbouw: jobs, onderzoek, innovatie, inkomensverzekering, voedselveiligheid, ecologische maatregelen… er is amper iets dat er niet in is opgenomen.

usda-farm-bill-swiss-army-knife

Het werkt alleszins inspirerend, want vorige week nog liet Europees landbouwcommissaris Phil Hogan zich ontvallen dat hij een grote interesse toonde in de Amerikaanse Farm Bill. Veel meer toelichting gaf hij daar niet bij, maar veel doet vermoeden dat hij verwijst naar de het feit dat landbouwsteun enkel nog gegeven zal worden aan Amerikaanse landbouwers wanneer hun oogst mislukt is of als de marktprijs te laag blijkt. Die aanpak ligt uiteraard mijlenver uit elkaar met het Europese systeem van voorwaardelijke rechtstreekse inkomenssteun en zal er volgens de inschatting van het Vlaams departement Landbouw & Visserij ook niet snel komen, ook al omdat het huidige GLB nog geldt tot 2020.

Mijns inziens kan het alleszins een interessante oefening zijn om na te gaan welke elementen uit de Farm Bill voor Europese landbouwers interessant kunnen zijn bij de uitwerking van een nieuw GLB. Zeker voor de Vlaamse landbouw, waarvan een aantal subsectoren zoals de varkens, pluimvee en groenten altijd al in een geliberaliseerde markt moesten concurreren, kan een stelsel dat corrigeert in geval van moeizame prijsvorming en calamiteiten opportuniteiten bieden.

Schaalvergroting en korte keten

IMG_6714In Vlaanderen groeit de schrik voor grootschaligheid en wordt verkeerdelijk gesuggereerd dat schaalvergroting ten koste gaat van het familiaal karakter in de landbouw. Met een gemiddelde bedrijfsoppervlakte van een kleine 25 ha, is ‘grootschaligheid’ in Vlaanderen trouwens een zeer relatief begrip. De verschillende landbouwbedrijven die ik bezocht bleken vele keren groter dan de meerderheid van de Vlaamse landbouwbedrijven. Ze gingen al generaties ver terug en hadden gegarandeerde opvolging binnen de familie. Alles draait om perspectieven bieden voor toekomstige landbouwers. En daar ligt ook de uitdaging voor de Vlaamse overheid en de Europese Unie: een kader creëren waarbinnen landbouwbedrijven gestimuleerd worden tot groei en meer export.

Wat we dringend nog meer moeten doen en waar we ook van kunnen leren van de Amerikaanse landbouw: inzetten op de korte keten. Langs de Amerikaanse wegen springen overheidscampagnes, die opgezet werden met lokale landbouwers en die de korte keten moeten stimuleren, echt in het oog. Langs grote wegen stonden tal van borden met slogans zoals: “Get your groceries at your local farmer”. Ook op dat vlak kunnen we in Vlaanderen nog meer de troeven van de korte keten onder de aandacht brengen. Als sterk verstedelijkte regio heeft Vlaanderen het immense voordeel dat de afstand tussen producent en consument zeer klein is.

Mijn bezoek aan de Verenigde Staten was zonder meer boeiend en heeft me alleszins veel inzichten opgeleverd om mijn parlementaire werk in het Vlaams Parlement verder te zetten. Een verheerlijking, laat staan een copy paste van het Amerikaans landbouwmodel beoog ik geenszins, maar cherry picking van de voor Vlaanderen en Europa bruikbare onderdelen ervan durf ik me wel schaamteloos permitteren.

 11051805_10153259033008716_4566217520863075016_n   IMG_6421

IMG_6424